Terug
Gepubliceerd op 28/12/2022

2022_GR_00677 - Algemene bedrijfsbelasting 2023-2025 -Invoering - Beslissing

gemeenteraad
di 20/12/2022 - 20:00 Belfort
Goedgekeurd
Dit besluit handelt over een Belastingreglement.

Samenstelling

Aanwezig

David Coppens, voorzitter; Christoph D'Haese, burgemeester; Karim Van Overmeire, schepen; Matthias De Ridder, schepen; Jean Jacques De Gucht, schepen; Caroline De Meerleer, schepen; Katrien Beulens, schepen; Maarten Blommaert, schepen; Sarah Smeyers, schepen; Eddy Couckuyt, raadslid; Ann Van de Steen, raadslid; Johan Van Nieuwenhove, raadslid; Steve Herman, raadslid; Philippe Kiekens, raadslid; Michel Van Brempt, raadslid; Anja De Gols, raadslid; Sam Van de Putte, raadslid; Iwein De Koninck, raadslid; Martine De Maght, raadslid; Iwein Quintelier, raadslid; Bart Van den Neste, raadslid; Cathy Grysolle, raadslid; Silke Van Vaerenbergh, raadslid; Kristiaan Van Vaerenbergh, raadslid; Yasmine Deghels, raadslid; Vincent Delforge, raadslid; Lander Wantens, raadslid; Théodomir Nsengimana, raadslid; Raf Sidorski, raadslid; Els Van Puyvelde, raadslid; Guy Claus, raadslid; Ingmar Baeyens, raadslid; Deniz Özkan, raadslid; Pieter Cassiman, raadslid; Filip Van De Winkel, raadslid; Dirk Rimbaut, raadslid; Marc Dierickx, raadslid; Dirk Verleysen, raadslid; Maxine Mc Kenzie, raadslid; Jürgen Dhaene, korpschef lokale politie; Wim Leerman, algemeen directeur

Verontschuldigd

Karolien Devos, raadslid; Anja Blanckaert, raadslid; Huguette Van Medegael, raadslid; Sarah De Bruecker, raadslid

Secretaris

Wim Leerman, algemeen directeur

Voorzitter

David Coppens, voorzitter

Stemming op het agendapunt

2022_GR_00677 - Algemene bedrijfsbelasting 2023-2025 -Invoering - Beslissing

Aanwezig

David Coppens, Christoph D'Haese, Karim Van Overmeire, Matthias De Ridder, Jean Jacques De Gucht, Caroline De Meerleer, Katrien Beulens, Maarten Blommaert, Sarah Smeyers, Eddy Couckuyt, Ann Van de Steen, Johan Van Nieuwenhove, Steve Herman, Philippe Kiekens, Michel Van Brempt, Anja De Gols, Sam Van de Putte, Iwein De Koninck, Martine De Maght, Iwein Quintelier, Bart Van den Neste, Cathy Grysolle, Silke Van Vaerenbergh, Kristiaan Van Vaerenbergh, Yasmine Deghels, Vincent Delforge, Lander Wantens, Théodomir Nsengimana, Raf Sidorski, Els Van Puyvelde, Guy Claus, Ingmar Baeyens, Pieter Cassiman, Filip Van De Winkel, Dirk Rimbaut, Marc Dierickx, Dirk Verleysen, Maxine Mc Kenzie, Wim Leerman
Stemmen voor 23
Matthias De Ridder, Christoph D'Haese, Karim Van Overmeire, Sarah Smeyers, Katrien Beulens, Bart Van den Neste, Pieter Cassiman, Martine De Maght, Maarten Blommaert, Lander Wantens, Kristiaan Van Vaerenbergh, Yasmine Deghels, Vincent Delforge, Silke Van Vaerenbergh, Raf Sidorski, Ingmar Baeyens, Iwein Quintelier, Philippe Kiekens, Caroline De Meerleer, Marc Dierickx, Dirk Verleysen, Maxine Mc Kenzie, David Coppens
Stemmen tegen 10
Cathy Grysolle, Ann Van de Steen, Els Van Puyvelde, Iwein De Koninck, Michel Van Brempt, Steve Herman, Théodomir Nsengimana, Sam Van de Putte, Guy Claus, Filip Van De Winkel
Onthoudingen 3
Anja De Gols, Johan Van Nieuwenhove, Dirk Rimbaut
Blanco stemmen 2
Jean Jacques De Gucht, Eddy Couckuyt
Ongeldige stemmen 0
2022_GR_00677 - Algemene bedrijfsbelasting 2023-2025 -Invoering - Beslissing 2022_GR_00677 - Algemene bedrijfsbelasting 2023-2025 -Invoering - Beslissing

Motivering

Feiten en context

Een rechtvaardig belastingsysteem zorgt voor een goeie spreiding van de fiscale druk over diverse maatschappelijke groepen.

Ook een heroriëntering van deze belasting lijkt niet wenselijk. De grondslag motoren of drijfkracht ligt al even onder vuur, gezien deze dateert van midden vorige eeuw. Om die reden werd deze belasting in Aalst al deels gemoderniseerd door een bijkomende grondslag aan het reglement toe te voegen, zijnde benutte bedrijfsoppervlakte.

Het is niet eenvoudig om voor ondernemingen een andere gepaste grondslag te vinden die de omvang van een bedrijf kan vatten. Vandaar dat drijfkracht tot op vandaag nog steeds een bepalende grondslag is om de grootte van een onderneming in te schatten. Binnen de centrumsteden werd er enkele jaren geleden reikhalzend uitgekeken naar de stad Genk die van plan was om de belasting op drijfkracht te vervangen door een belasting op elektriciteit. Na een jarenlange studieronde is het reglement er uiteindelijk niet gekomen omdat er veel te veel juridische en praktische problemen opdoken. Ook in Gent werd recent (2022) een nieuw reglement ingevoerd op energieverbruik. Men blijkt echter niet gerust te zijn in dit nieuwe reglement gezien het oude parallel blijft bestaan indien er juridisch met het nieuwe reglement iets zou foutlopen (Er kan altijd een vordering tot nietigverklaring ingediend worden voor de Raad van State -Een mogelijk negatief arrest voor de stad heeft absolute kracht van gewijsde er is dus m.a.w. geen vorm van betwisting meer mogelijk. In voorkomend geval verdwijnt het belastingreglement met terugwerkende kracht uit het rechtsverkeer. De beslissing is van toepassing op iedereen en de stad kan geen ontvangsten realiseren op basis van het vernietigde belastingreglement, zelfs  de eventueel reeds ontvangen sommen moeten terugbetaald worden.).

Wat zeggen de cijfers over de belasting op motoren of benutte bedrijfsoppervlakte voor Aalst?

  • Deze belasting levert jaarlijks een opbrengst van ± 2,3 mln EUR;
  • ± 4000 ondernemingen zijn belastingplichtig voor deze belasting;
  • Bijna 80 % of 3200 ondernemingen betalen de minimumbelasting voor grondslag oppervlakte;
  • Slechts 12 % of 480 ondernemingen betalen voor grondslag drijfkracht;
  • De 12 % ondernemingen, die belast worden voor grondslag drijfkracht,  leveren wel 85 % van de totale opbrengst uit deze belasting (1,95 mln EUR);
  • De top-10 van de belastingplichtigen (stuk voor stuk internationale bedrijven) leveren 60 % van de totale opbrengst of 1,3 mln EUR.
  • Of een belasting maatschappelijk aanvaard wordt kan afgeleid worden van het aantal bezwaren die tegen de belasting worden ingediend. Het bezwaarpercentage de afgelopen 6 jaar ligt op 0,0003 %.
  • Ten slotte kan ook nog meegegeven worden dat de belasting juridisch nog nooit werd in twijfel getrokken.

De perceptie bij deze belasting zit bij vele belastingplichtigen verkeerd en dat is vooral te wijten aan de titel van de belasting, nl. motoren of benutte bedrijfsoppervlakte. De meeste belastingplichtigen denken dat ze belast worden op motoren (drijfkracht), terwijl uit de doorlichting is gebleken dat 88 % (!) van alle ondernemingen op ons grondgebied belast worden op de grondslag oppervlakte, waarvan 80 % slechts de minimum betaalt.

Dus is het wenselijk om deze  belasting om te vormen  naar een  ‘Algemene bedrijfsbelasting’. We kunnen dit doen door andere bedrijfsgerelateerde belastingreglementen (banken en brandstofverdeelapparaten) mee in te sluiten in dit reglement. Dat zorgt dan meteen ook voor wat administratieve vereenvoudiging.

Om Aalst aantrekkelijk te maken voor investeerders genieten nieuwe ondernemingen, die zich op het grondgebied van de stad Aalst komen vestigen, een vrijstelling van 5 jaar. Nieuwe ondernemingen creëren jobs en welvaart  en bovendien, op langere termijn, zorgen deze voor meer ontvangsten.

De belasting op nachtwinkels en wedkantoren worden, ondanks het bedrijfsgerelateerde karakter, niet mee ingesloten in dit nieuwe reglement, omdat het niet wenselijk lijkt dat ook deze commerciële activiteiten zouden kunnen genieten van 5 jaar vrijstelling als zij zich nieuw komen vestigen in Aalst.

De activiteiten van nachtwinkels en private bureaus voor telecommunicatie verschillen fundamenteel van deze van een gewone kleinhandel, meer bepaald situeren de openingsuren zich grotendeels tijdens de nachtrust van de meeste omwonenden en veroorzaken zij hierdoor een bijzondere financiële last voor de gemeente, voornamelijk op het vlak van orde, netheid en toezicht.

Om evidente redenen wenst de stad ook geen 5 jaar vrijstelling toe te kennen aan agentschappen voor paardenwedrennen die zich nieuw in de stad komen vestigen. De stad wenst het gokken niet te stimuleren.

Motivering

1. Grondslag motoren of benutte bedrijfsoppervlakte

Belastingen vormen een belangrijke bron van inkomsten voor steden en gemeenten, waardoor deze één van de pijlers vormen van de gemeentelijke autonomie.

De stad Aalst heft een aanvullende gemeentebelasting op de personenbelasting. Deze aanvullende belasting treft alle natuurlijke personen die personenbelasting verschuldigd zijn in de stad Aalst op 1 januari van het aanslagjaar. Het zou zeker niet billijk zijn om slechts één categorie van belastingplichtigen te belasten.

Het is de bedoeling de belastingdruk zoveel mogelijk te spreiden.

Ook de natuurlijke personen en rechtspersonen die in hoofd- of bijberoep een nijverheids-, ambachts-, landbouw-, tuinbouw- en/of handelsonderneming exploiteren, een economische activiteit op zelfstandige basis verrichten en/of een intellectueel, vrij of dienstverlenend beroep of een andere beroeps- of bedrijfsactiviteit zelfstandig uitoefenen, inclusief elke zelfstandige helper, maken gebruik van de openbare dienstverlening en infrastructuur van de stad Aalst.

Voor deze laatste categorie kan het gebruik van drijfkracht of oppervlakte als een goede indicator gelden voor het belang van de bedrijfsactiviteit.

Enkel drijfkracht als grondslag gebruiken betekent dat ondernemingen met weinig motorvermogen, maar met grote oppervlaktes (logistiek), in het voordeel zijn.

Daarom is het aangewezen om, naast drijfkracht, ook de benutte bedrijfsoppervlakte als indicator te gebruiken voor het bepalen van de grondslag.

Het is ook noodzakelijk om een onderscheid te maken in het belastingtarief voor de oppervlakte tussen andere dan landbouwbedrijven en gemengde landbouwbedrijven enerzijds en landbouwbedrijven omvattende de veeteelt, weide-, tuin-, bos- en akkerbouw anderzijds.

Dit onderscheid is gerechtvaardigd doordat landbouwbedrijven in het algemeen voor de uitoefening van hun bedrijfsactiviteit over een veel grotere grondoppervlakte dienen te beschikken dan andere ondernemingen. Er zou een ongeoorloofde discriminatie ontstaan indien landbouwbedrijven aan hetzelfde belastingtarief voor oppervlakte zouden onderworpen worden als de overige bedrijven. Dit onderscheid is op een objectieve en redelijke wijze verantwoord.

Het arrest van het Hof van Cassatie van 3 september 2015 inzake de algemene provinciebelasting Oost-Vlaanderen, met daarin een verminderd tarief voor een bepaalde categorie van belastingplichtigen, is veel explicieter en vollediger ingegaan op de vraag waar en wanneer de objectieve en redelijke verantwoording voor differentiaties moet worden verschaft. Vooreerst herhaalt het Hof zijn principe dat er zich geen enkel probleem stelt indien de verantwoording voor de onderscheiden behandeling van de belastingplichtigen expliciet is vermeld in de aanhef of de tekst van de belastingverordening of in de stukken van het dossier dat aan de raad werd voorgelegd ter goedkeuring. Dit is niets nieuws onder de zon. Verder stelt het Hof evenwel dat de rechter een belastingverordening, die in een verminderd tarief voorziet voor een bepaalde categorie van belastingplichtigen, niet buiten toepassing kan laten, omdat de overheid niet aantoont dat de verantwoording voor de toepassing van het verminderd tarief niet van toepassing zou kunnen zijn op een andere categorie van belastingplichtigen die onderworpen is aan het standaardtarief. De rechter moet onderzoeken of de betrokken belastingplichtige in concreto wordt gediscrimineerd door de toepassing van het standaardtarief, omdat hij deel uitmaakt van een categorie die op gelijke gronden de toepassing van het verminderd tarief kan eisen. Wanneer de verantwoording voor de verschillende behandeling van belastingplichtigen niet expliciet is vermeld in de aanhef of de tekst van de getoetste belastingverordening of in de stukken van het dossier dat werd voorgelegd aan de provincieraad, moet de rechter volgens het Hof nagaan of de door de provincie tijdens de procedure aangevoerde verantwoording kan worden afgeleid uit de aard van de gemaakte differentiatie of gedragen wordt door de context van de belastingverordening of van het bijhorende dossier. Hiermee bevestigt het Hof van Cassatie uitdrukkelijk dat een bijkomende verantwoording ook nog naderhand door de belastingheffende overheid kan worden verstrekt, waaromtrent in dat geval dan wel zal moeten worden nagegaan of deze te verzoenen valt met de aard van de gemaakte differentiatie of gedragen wordt door de context van de belastingverordening of het bijhorende dossier. Naderhand ingeroepen motivering kan immers de aanvankelijke bedoeling niet wegnemen noch opvullen. Bovenstaande in acht genomen, kan de objectieve en redelijke verantwoording voor een onderscheiden behandeling voortaan dus expliciet blijken uit het belastingreglement of het administratief dossier dan wel afgeleid worden zowel uit de aard van de gemaakte differentiatie als uit de context van de belastingverordening of van het bijhorend dossier op de grond waarvan de raad besliste tot de invoering van de belasting (bron: www.gdena-advocaten.be).

Er is ook een arrest van het Hof van Beroep van Antwerpen van 9 februari 2016 inzake de algemene provinciebelasting. Dit Hof oordeelde ter zake dat de speciale regeling voor de agrarische bedrijven objectief te verantwoorden is gezien agrarische bedrijven in het algemeen een grotere oppervlakte voor hun exploitatie nodig hebben. Deze sectoren bevinden zich volgens het Hof in een specifieke situatie en hebben een uitzonderlijke nood aan grote oppervlakten. Dit onderscheid is dus ook op een objectieve en redelijke wijze verantwoord. Het feit dat de activiteit van de belastingplichtige een grotere oppervlakte dan andere bedrijven vereist, heeft volgens het Hof niet tot gevolg dat de ingestelde ongelijkheid niet meer zou voldoen aan een aantal criteria of het aangewende onderscheidingscriterium niet meer objectief of relevant zou zijn, gezien de aard en het doel van de belasting. Desbetreffend merkt het Hof op dat de belastingplichtigen die de strijdigheid van de tariefstructuur met het gelijkheidsbeginsel aanvoeren, niet aantonen dat zij in concreto worden gediscrimineerd door de toepassing van het standaardtarief gezien zij deel uitmaken van een categorie die op gelijke gronden de toepassing van het verminderd tarief zou kunnen eisen. Bijgevolg besloot het Hof dat de bepalingen van de toepasselijke belastingreglementen het gelijkheidsbeginsel niet schenden.

2. Grondslag bank- en daarmee gelijkgestelde instellingen & brandstofverdeelapparaten

2.1. Algemeen

Belastingen vormen een belangrijke bron van inkomsten voor steden en gemeenten, waardoor deze één van de pijlers vormen van de gemeentelijke autonomie.

Het gelijkheidsbeginsel is een grondwettelijk principe dat in algemene bewoordingen werd opgenomen onder de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, en dat inzake belastingen specifiek werd bevestigd in artikel 172 van de Grondwet.

Het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel schrijft voor dat alle belastingplichtigen die zich in dezelfde toestand bevinden op dezelfde wijze moeten worden behandeld. De grondwettelijke regels van de gelijkheid en de niet-discriminatie sluiten evenwel niet uit dat een verschil in behandeling tussen bepaalde categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is. Dezelfde regels verzetten zich er overigens tegen dat categorieën van personen, die zich ten aanzien van de aangevochten maatregel in wezenlijk verschillende situaties bevinden, op identieke wijze worden behandeld, zonder dat daarvoor een redelijke verantwoording bestaat. Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de terzake geldende beginselen. Het gelijkheidsbeginsel is geschonden wanneer vaststaat dat geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel (S. Van Crombrugge, De grondregels van het Belgisch fiscaal recht, Antwerpen, Biblo, 2013, 45 – 46; H. Symoens, Waarom ik wel en hij niet? Het fiscaal grondwettelijk gelijkheidsbeginsel, in M. De Jonckheere (ed), Een reis doorheen de fiscale basisbeginselen, Brugge, die Keure, 2010, 22 e.v.; S. Van Crombrugge, De gelijkheid in het fiscaal recht, Rev. Dr. U.L.B., 1999, 147; E. Van Dooren, De lokale belastingbevoegdheid en de constitutionele bevoegdheidsbeperkingen op basis van het gelijkheidsbeginsel, in Jaarboek lokale en regionale belastingen 1999-2000, Brugge, die Keure, 2000, 87 e.v.; Arbitragehof nr. 20/91, 4 juli 1991, Belgisch Staatsblad 1 februari 1994; Cass., 29 maart 2001, F990077; R.v.St. nr. 42102, 25 april 1990.

De stad Aalst heft een aanvullende gemeentebelasting op de personenbelasting.

Deze aanvullende gemeentebelasting treft alle natuurlijke personen die personenbelasting verschuldigd zijn in de stad Aalst op 1 januari van het aanslagjaar.

Het zou niet billijk zijn slechts één categorie van belastingplichtigen, nl. alle natuurlijke personen die personenbelasting verschuldigd zijn, te belasten.

Het is de bedoeling de belastingdruk zoveel mogelijk te spreiden.

Naast de natuurlijke personen, die personenbelasting verschuldigd zijn in de stad Aalst op 1 januari van het aanslagjaar,  zijn ook natuurlijke personen en rechtspersonen die als hoofd- en/of bijkomende activiteit op het grondgebied van Aalst een nijverheid-, landbouw-, tuinbouw- of handelsbedrijf exploiteren, een vrij beroep of een zelfstandige activiteit uitoefenen, een belasting verschuldigd op de motoren of benutte bedrijfsoppervlakte.

2.2. Grondslag bank- en daarmee gelijkgestelde instellingen

Bank- en daarmee gelijkgestelde instellingen hebben weinig motorenkracht en relatief weinig oppervlakte nodig voor het uitoefenen van hun bedrijfsactiviteit.

Bank- en daarmee gelijkgestelde instellingen zouden bijgevolg steeds aan de minimumbelasting belast worden indien de stad Aalst geen specifieke grondslag op bank- en daarmee gelijkgestelde instellingen zou vorderen.

Het zou niet billijk zijn om slechts een minimumbelasting van bank- en daarmee gelijkgestelde instellingen te vorderen aangezien dergelijke instellingen over een solide financiële draagkracht beschikken.

Bank- en daarmee gelijkgestelde instellingen vormen een verhoogd risico naar veiligheid toe gezien dergelijke instellingen een potentieel doelwit vormen voor overvallen.

Dit vergt een verhoogde waakzaamheid van de stedelijke politiediensten.

Deze verhoogde waakzaamheid gaat ten koste van politiepersoneel en -middelen dat ondertussen niet voor andere doeleinden kan ingezet worden.

Het is bijgevolg verantwoord een hogere bijdrage te vorderen van de exploitanten van een bank- of daarmee gelijkgestelde instelling dan van zelfstandigen en vennootschappen van andere vestigingen.

Het aantal loketten & automaten is een goede indicator om de grootte van het bankfiliaal te bepalen.

2.3. Grondslag brandstofverdeelapparaten

Tankstations  hebben weinig motorenkracht en relatief weinig oppervlakte nodig voor het uitoefenen van hun bedrijfsactiviteit.

Tankstations  zouden bijgevolg meestal  aan de minimumbelasting belast worden indien de stad Aalst geen specifieke grondslag op brandstofverdeelapparaten zou vorderen.

Het zou niet billijk zijn om slechts een minimumbelasting van tankstations te vorderen aangezien zij, in tegenstelling tot andere vestigingen, een verhoogd risico vormen inzake:

  • Vervuiling van de ondergrond (bodem en water);
  • Risico’s op ongevallen die gevolgen kunnen hebben op mens en milieu in de omgeving van het tankstation (ontploffings- en/of brandgevaar).

Het is dus verantwoord een hogere bijdrage te vorderen van de exploitanten van een tankstation dan van zelfstandigen of vennootschappen van andere vestigingen.

Het aantal brandstofslangen is een goede indicator om de grootte van het tankstation te bepalen.

3. Indexeren van de tarieven

Een aanpassing van de tarieven aan de levensduurte dringt zich op. De stad kan onmogelijk oneindig in de tijd de stijgende loonkost van het stadspersoneel en de jaarlijkse aanpassing van de prijzen aan de inflatie, door dienstverleners en leveranciers, blijven opvangen zonder de belastingtarieven op te trekken.

3.1. Grondslag motoren of benutte bedrijfsoppervlakte

De meeste tarieven van deze belasting werden voor het laatst aangepast aan het inflatiepeil in 2020 op basis van de gemiddelde index van de eerste 3 kwartalen van 2019. Een aantal tarieven werden voor het laatst geïndexeerd in 2014 (op basis gemiddelde index van 2012 omdat de afrondingsregels een indexering in 2020 in de weg stonden.

In de periode 2012-2022 is het inflatiepeil met 22,75 % gestegen.

In de periode 2019-2022 is het inflatiepeil met 11,60 %  gestegen.

Volgende formule wordt toegepast om de tarieven aan te passen aan de levensduurte:

Tarief 2023 =

Tarief

X

GNI 2022

GBI 2014/2019


GBI 2012 = gemiddelde basisindex 2012 (=index die gebruikt werd bij de aanpassing in 2014).

GBI 2019 = gemiddelde basisindex 2019 eerste 3 kwartalen (=index die gebruikt werd bij de laatste aanpassing in 2020).

GNI 2022 = gemiddelde nieuwe index van 2022 (gezien de index van december 2022 pas gekend is in januari 2023 wordt een gemiddelde berekend van de eerste 3 kwartalen van 2022).

De GBI 2012 (basis 2004) bedraagt: 121,05

De GBI 2019 (basis 2004) bedraagt: 133,15

De GNI 2022 (basis 2004) van de eerste 3 kwartalen bedraagt: 148,59

3.2. Grondslag bank- en daarmee gelijkgestelde instellingen

De tarieven van deze belasting werden voor het laatst aangepast aan het inflatiepeil in 2020 op basis van de gemiddelde index van de eerste 3 kwartalen van 2019. 

In de periode 2019-2022 is het inflatiepeil met 11,60 %  gestegen.

Volgende formule wordt toegepast om de tarieven aan te passen aan de levensduurte:

Tarief 2023 =

Tarief

X

GNI 2022

GBI 2019


GBI 2019 = gemiddelde basisindex 2019 (=index die gebruikt werd bij de laatste aanpassing in 2020).

GNI 2022 = gemiddelde nieuwe index van 2022 (gezien de index van december 2022 pas gekend is in januari 2023 wordt een gemiddelde berekend van de eerste 3 kwartalen van 2022).

De GBI 2019 (basis 2004) bedraagt: 133,15

De GNI 2022 (basis 2004) van de eerste 3 kwartalen bedraagt: 148,59

3.3. Grondslag brandstofverdeelapparaten

De tarieven van deze belasting werden voor het laatst aangepast aan het inflatiepeil in 2020 op basis van de gemiddelde index van de eerste 3 kwartalen van 2019. 

In de periode 2019-2022 is het inflatiepeil met 11,60 % gestegen.

Volgende formule wordt toegepast om de tarieven aan te passen aan de levensduurte:

Tarief 2023 =

Tarief

X

GNI 2022

GBI 2019


GBI 2019 = gemiddelde basisindex 2019 eerste 3 kwartalen (=index die gebruikt werd bij de laatste aanpassing in 2020).

GNI 2022 = gemiddelde nieuwe index van 2022 (gezien de index van december 2022 pas gekend is in januari 2023 wordt een gemiddelde berekend van de eerste 3 kwartalen van 2022).

De GBI 2019 (basis 2004) bedraagt: 133,15

De GNI 2022 (basis 2004) van de eerste 3 kwartalen bedraagt: 148,59

4. Afrondingsregels

Het is aangewezen om bij de berekening van de indexering afrondingsregels toe te passen om tot werkbare tarieven te komen:

  • Tarieven kleiner dan 0,10 EUR worden niet afgerond;
  • Tarieven van 0,10 en kleiner dan 1 EUR worden afgerond op 0,05 EUR;
  • Tarieven van 1 tot 5 EUR worden afgerond op 0,10 EUR;
  • Tarieven groter dan 5 tot 99 EUR worden afgerond op 0,50 EUR;
  • Tarieven vanaf 100 EUR worden afgerond op 1,00 EUR.

5. Geïndexeerde tarieven

Grondslag

Tarief ingevoerd/gewijzigd

Op basis index

GNI2022

Basisindex

Huidig tarief

Tarief geïndexeerd

Afgerond tarief 2023

Oppervlakte20142012148,59121,050,10 EUR0,12 EUR0,10 EUR
Oppervlakte20142012148,59121,052,50 EUR3,07 EUR3,10 EUR
Oppervlakte20202019148,59133,150,35 EUR0,39 EUR0,40 EUR
Oppervlakte20202019148,59133,150,55 EUR0,61 EUR0,60 EUR
Oppervlakte20202019148,59133,150,90 EUR1,00 EUR1,00 EUR
Motoren20202019148,59133,1520,00 EUR22,32 EUR22,50 EUR
Motoren20202019148,59133,1567,00 EUR74,77 EUR75,00 EUR
Oppervlakte20202019148,59133,15132,00 EUR147,31 EUR147,00 EUR
Oppervlakte20202019148,59133,15154,00 EUR171,86 EUR172,00 EUR
Brandstofverdeelapparaten20202019148,59133,15
186,00 EUR
207,57 EUR
208,00 EUR
Oppervlakte20202019148,59133,15269,00 EUR300,20 EUR300,00 EUR
Banken20202019148,59133,15
283,00 EUR
315,82 EUR
316,00 EUR
Oppervlakte20202019148,59133,15401,00 EUR447,51 EUR448,00 EUR
Oppervlakte20202019148,59133,15539,00 EUR601,52 EUR602,00 EUR
Oppervlakte20202019148,59133,15671,00 EUR748,83 EUR749,00 EUR
Oppervlakte20202019148,59133,15808,00 EUR901,72 EUR902,00 EUR
Oppervlakte20202019148,59133,152.149,00 EUR2 398,26 EUR2 398,00 EUR
Oppervlakte20202019148,59133,155.288,00 EUR5 901,34 EUR5 901,00 EUR
Oppervlakte20202019148,59133,1510.670,00 EUR11 907,59 EUR11 908,00 EUR

6. Financiële behoefte

Het is noodzakelijk om via deze belasting de nodige ontvangsten te realiseren voor de financiering van de uitgaven van de stad Aalst.

Juridische grondslag

Artikelen 41, 162 en 170 van de Grondwet.

Decreet van 30 mei 2008 betreffende de vestiging, de invordering en de geschillenprocedure van provincie- en gemeentebelastingen en latere wijzigingen.

Regelgeving bevoegdheid

Artikel 40-41 van het decreet lokaal bestuur
De gemeenteraad is bevoegd op basis van artikel 40-41 van het decreet lokaal bestuur

Besluit

De gemeenteraad beslist:

Artikel 1

Belastbaar feit

Er wordt voor de aanslagjaren 2023 tot en met 2025 een Algemene bedrijfsbelasting  geheven.

Artikel 2

Definities

2.1. Algemeen

2.1.1.  Administratie: Stad & OCMW Aalst - Dienstverlening - Financiën - Belastingen.

2.1.2.  Aanslagjaar: Het jaar waarvoor de belasting verschuldigd is. Het aanslagjaar begint op 1 januari en eindigt op de daaropvolgende 31 december. Evenwel kan de voor een aanslagjaar verschuldigde belasting op geldige wijze gevestigd worden tot 30 juni van het daarop volgende jaar.

2.1.3.  Bedrijfsactiviteit: Een nijverheids-, ambachtelijke, landbouw-, veeteelt-, tuinbouw-, handels-, commerciële, zelfstandige of dienstverlenende activiteit, vrij of dienstverlenend beroep of een andere beroeps- of bedrijfsactiviteit.

2.1.4.  Zelfstandige: Elke natuurlijke persoon die in hoofd- of bijberoep een nijverheids-, ambachts-, landbouw-, tuinbouw-, en/of handelsonderneming exploiteert, een economische activiteit op zelfstandige basis verricht en/of een intellectueel, vrij of dienstverlenend beroep of een andere beroeps- of bedrijfsactiviteit zelfstandig uitoefent, inclusief elke zelfstandige helper.

2.1.5.  Vennootschap: Elke rechtspersoon die een nijverheids-, ambachts-, landbouw-, tuinbouw- en/of handelsonderneming exploiteert, een economische activiteit op zelfstandige basis verricht, een intellectueel, vrij of dienstverlenend beroep zelfstandig uitoefent en/of zich met verrichtingen van winstgevende aard of het beheer van roerende en/of onroerende goederen bezighoudt.

2.1.6. Nieuwe zelfstandige of vennootschap: Vestigingen van belastingplichtigen die voorheen geen bedrijfsvestiging exploiteerden op het grondgebied van Aalst, en die evenmin ontstaan zijn door wijziging, samenvoeging of splitsing van dergelijke natuurlijke personen of rechtspersonen of erdoor is opgericht.

2.1.7. Vestiging: Elk (gedeelte van) onroerend goed of meerdere onroerende goederen die samen een geheel, een entiteit of een complex vormen, dat/die voor beroeps- of bedrijfsdoeleinden is bestemd of in het kader van beroeps- of bedrijfsdoeleinden wordt gebruikt en/of elke activiteitkern, elk(e) lokaliteit of centrum van werkzaamheden of elk (geheel van) ruimte(n) onder gelijk welke vorm en van individuele of collectieve aard, die/dat voor beroeps- of bedrijfsdoeleinden is bestemd of in het kader van beroeps- of bedrijfsdoeleinden wordt gebruikt, evenals een maatschappelijke zetel of lokaliteit en/of een (gedeelte van een ) onroerend goed of lokaliteit dat/die bijdraagt tot de realisatie/uitvoering van de beroeps- of bedrijfsdoeleinden.


2.2. Grondslag motoren of benutte bedrijfsoppervlakte

2.2.1.  Werkjaar: Is het jaar dat het aanslagjaar onmiddellijk voorafgaat. De belasting wordt in een aanslagjaar gevestigd op basis van de bedrijfsactiviteit tijdens het werkjaar.

2.2.2.  Benutte bedrijfsoppervlakte: Omvat de totale oppervlakte per vestiging, zowel bebouwd als onbebouwd inclusief de vloeroppervlakte van het bebouwd gedeelte indien het/de gebouw(en) meerdere verdiepingen tel(t)(len) die voor het uitoefenen van de bedrijfsactiviteit worden gebruikt of tot gebruik worden voorbehouden, met uitzondering van het laagste niveau op voorwaarde dat dit reeds verrekend zit in de grondoppervlakte. Omvat de bedrijfsoppervlakte enkel een bebouwd gedeelte dan dient de vloeroppervlakte van het laagste niveau wel meegerekend te worden, tenzij de vestiging enkel een gedeelte van een gebouw omvat waarvan het laagste niveau niet wordt gebruikt of niet tot gebruik wordt voorbehouden.

2.2.3.  Belastbare motorenkracht: Alle motoren per vestiging, ongeacht de brandstof of energie die deze motoren in beweging brengt, gebruikt voor nijverheids-, ambachts-, landbouw-, tuinbouw- en/of handelsdoeleinden of voor de uitoefening van een economische activiteit op zelfstandige basis of voor een intellectueel, vrij of dienstverlenend beroep. De belasting slaat dienvolgens op o.a. elektromotoren, stoommachines, verbrandingsmotoren, waterturbines, enz … . Hieronder zijn onder meer begrepen motoren van verwarmingsinstallaties, koelinstallaties, automatische deur- en poortopeners, hogedruktoestellen, compressoren, liften, voertuigen en/of machines waarvoor geen verkeersbelasting wordt betaald zoals heftrucks, bulldozers, hoogtewerkers, graafmachines, hijskranen, … (niet limitatieve opsomming).

2.2.4. Agrarisch bedrijf: Een zelfstandige of een vennootschap van wie de beroeps- of bedrijfsdoeleinden uitsluitend bestaan uit landbouw en/of tuinbouw.

2.2.5. Landbouw: Een bedrijfsmatige exploitatie gericht op akkerbouw en/of weidebouw en/of bosbouw en/of veeteelt.

2.2.6. Akkerbouw: Een bedrijfsmatige exploitatie gericht op het telen van granen, nijverheidsgewassen, voedergewassen, aardappelen, peulvruchten, pootgoed, landbouwzaden en/of aanverwante gewassen.

2.2.7. Weidebouw: Een bedrijfsmatige exploitatie gericht op het exploiteren van blijvend grasland als voedselbron voor dieren welke door het bedrijf voor gebruiks- of winstdoeleinden worden gehouden.

2.2.8. Bosbouw: Een bedrijfsmatige exploitatie gericht op het aanleggen en exploiteren van bossen, met inbegrip van de bosboomkwekerij.

2.2.9. Veeteelt: Een bedrijfsmatige exploitatie gericht op het kweken/fokken, vetmesten en/of houden van dieren voor de vlees-, melk- of eierproductie, voor de vacht of voor het bekomen van jongen.

2.2.10. Tuinbouw: Een bedrijfsmatige exploitatie gericht op groenteteelt, fruitteelt, boomkwekerij andere dan bosboomkwekerij, sierteelt, kweek van tuinbouwzaden, plantgoed en/of aanverwante teelten.

2.2.11. Landbouw- en/of tuinbouwoppervlakte: Oppervlakte die een bestemming kreeg voor landbouw en/of tuinbouw en als zodanig door een agrarisch bedrijf wordt gebruikt of tot gebruik wordt voorbehouden als teeltgrond, oppervlakte in serres, … .

2.2.12. Serre: Elke duurzame constructie die bestemd is of gebruikt wordt voor tuinbouw.

2.2.13. Teeltgrond: Grond waarvan de bodem bestemd is of gebruikt wordt als voedingsbodem voor de producten die erop worden geteeld in het kader van landbouw en/of tuinbouw.


2.3. Grondslag bank- en daarmee gelijkgestelde instellingen

2.3.1. Bank- en daarmee gelijkgestelde instelling: bank-, financierings- en kredietinstelling, spaarbank of wisselkantoor, hun agentschappen, bijkantoren, de tussenpersonen en makelaars.

2.3.2. Automaat: toestel die volautomatisch werkt en het cliënteel in de mogelijkheid stelt geldopnemingen en/of spaar- of betaalverrichtingen te doen.

2.3.3. Loket: een bedieningspunt of -ruimte ingericht om een klant te ontvangen of te bedienen. Een bedieningsruimte van 1,5 strekkende meter aan een balie wordt eveneens als een loket beschouwd.


2.4. Grondslag brandstofverdeelapparaten

2.4.1. Tankstation: Een tankstation, benzinestation of pompstation is een plaats waar bestuurders van gemotoriseerde voertuigen hun brandstof kunnen bijvullen.

2.4.2. Brandstofslang: een leiding waarmee de brandstof vanuit de pomp naar het voertuig geleid wordt.


Artikel 3

Belastingplichtige

3.1. Grondslag motoren of benutte bedrijfsoppervlakte

3.1.1. Aan de belasting op de motoren of benutte bedrijfsoppervlakte zijn de zelfstandigen en de vennootschappen onderworpen die tijdens het werkjaar één of meerdere vestigingen gebruikten of tot gebruik hebben voorbehouden (uitgezonderd de bank- en daarmee gelijkgestelde instellingen (zie 3.2.) en de tankstations (zie 3.3.).

3.1.2. Elkeen die de hoedanigheid heeft van zelfstandige of vennootschap op het grondgebied van de stad Aalst, heeft er minstens één belastbare vestiging en behoort als zodanig tot de belastingplichtigen.

3.1.3. Zowel rechtspersonen die vallen onder het toepassingsgebied van de vennootschapsbelasting als rechtspersonen die een winstoogmerk hebben, maar niet onderworpen zijn aan de vennootschapsbelasting, worden meegerekend tot de vennootschappen bedoeld in artikel 2.

3.1.4. Een zelfstandige of een vennootschap van wie de beroeps- of bedrijfsdoeleinden uitsluitend een ambulant karakter hebben, heeft een belastbare vestiging op het adres van zijn/haar in de stad Aalst gelegen verblijfplaats (waar in het kader van de beroeps- of bedrijfsdoeleinden de opslag van goederen of materiaal, de voorbereiding, de planning, de organisatie, de administratieve ondersteuning of het beheer in de ruimste zin gebeurt of kan plaatsvinden) of maatschappelijke zetel.

3.1.5. Elke belastingplichtige is de belasting verschuldigd, afzonderlijk per vestiging hoe ook genoemd, die door hem/haar wordt gebruikt of tot gebruik wordt voorbehouden en op het grondgebied van de stad Aalst is gelegen.

3.1.6. Vestigingseenheden waarvoor een bedrijf een inschrijving heeft in de Kruispuntbank van Ondernemingen, worden meegerekend tot de vestigingen bedoeld in artikel 2.


3.2. Grondslag bank- en daarmee gelijkgestelde instellingen

3.2.1. De belasting is verschuldigd door de natuurlijke persoon of de rechtspersoon onder wiens handelsnaam, logo of embleem de bank- en daarmee gelijkgestelde instelling en/of de automaten worden geëxploiteerd op 1 januari van het aanslagjaar.


3.3. Grondslag brandstofverdeelapparaten

3.3.1.  De belasting is verschuldigd door de eigenaar van het apparaat op 1 januari van het aanslagjaar.

3.3.2. De uitbater van het tankstation is hoofdelijk gehouden tot betaling van de verschuldigde belasting.


Artikel 4

Tarieven

4.1. Grondslag motoren of benutte bedrijfsoppervlakte

4.1.1. Belastbare motorenkracht

Het tarief wordt vastgesteld op 22,50 EUR per eenheid en per breuk van kilowatt met een minimum van 75,00 EUR per vestiging.

4.1.2. Benutte bedrijfsoppervlakte

4.1.2.1. Agrarische bedrijven

Klasse
Oppervlakte
Forfaitaire tarieven

Aantal hectaren boven


Avan 0 tot 10 hectare75,00 EUR
+
0
x
0,00 EUR
B>10 tot 100 hectare172,00 EUR
+
10
x
0,00 EUR
C>100 hectare172,00 EUR
+
100
x
3,10 EUR

Een fractie van één hectare wordt als een volledige hectare beschouwd.

4.1.2.2. Niet-agrarische bedrijven

Klasse
Oppervlakte
Forfaitaire tarieven

Aantal m² boven
Tarieven
D
van 0 tot 250 m²
75,00 EUR+0x
0,00 EUR
E
>250 tot 500 m²
147,00 EUR+250x
0,00 EUR
F
>500 tot 1 000 m²
300,00 EUR+500x
0,00 EUR
G
>1 000 tot 2 000 m²
448,00 EUR+1 000x
0,00 EUR
H
>2 000 tot 3 000 m²
602,00 EUR+2 000x
0,00 EUR
I
>3 000 tot 5 000 m²
749,00 EUR+3 000x
0,00 EUR
J
> 5 000 tot 10 000 m²
902,00 EUR+5 000x
0,00 EUR
K
>10 000 tot 20 000 m²
902,00 EUR+ 10 000x
0,10 EUR
L
>20 000 tot 30 000 m²
2 398,00 EUR+20 000x
0,40 EUR
M
>30 000 tot 40 000 m²
5 901,00 EUR+ 30 000x
0,60 EUR
N>40 000 m²
11 908,00 EUR
+ 40 000x
1,00 EUR

Een fractie van één m² wordt als een volledige m² beschouwd.

4.2. Grondslag bank- en daarmee gelijkgestelde instellingen

Het tarief wordt vastgesteld op 316,00 EUR per loket en per vestiging.

 4.3. Grondslag brandstofverdeelapparaten

Het tarief wordt vastgesteld op 208,00 EUR per brandstofslang en per vestiging.

Artikel 5

Bepalingen eigen aan de grondslag motoren of benutte bedrijfsoppervlakte

5.1. Belastbare motorenkracht

5.1.1. Gewone aanslagprocedure

  • Belastbare grondslag

 De belastbare grondslag wordt bepaald op basis van de motorenkracht die door de belastingplichtige per vestiging voor de exploitatie van zijn/haar bedrijfsactiviteit gebuikt wordt.

  • Vervreemding of buiten gebruik stellen van motoren

 De vervreemding of het buiten gebruik stellen in de loop van het werkjaar van een belastbare motor, brengt een belastingvermindering met zich mee. Deze vermindering gaat in vanaf de maand volgend op het bericht, gezonden aan de administratie, betreffende de verdwijning of het buiten gebruik stellen overeenkomstig artikel 8.

  • Stillegging van motoren

Het stilleggen voor een duur gelijk aan of groter dan een maand, met uitzondering van de jaarlijkse verplichte vakantieperiode, geeft aanleiding tot een belastingvermindering in verhouding tot het aantal maanden dat het toestel gedurende het werkjaar buiten werking is geweest.

Om deze evenredige vermindering te  kunnen genieten moet de belanghebbende aan de administratie schriftelijk bericht gegeven hebben van de dag waarop de motor begint stil te liggen en ook van de dag waarop hij terug in gang wordt gesteld. Een ontvangstbewijs zal aan de belanghebbende worden afgeleverd. Dit bericht dient om de drie maanden hernieuwd te worden. De vermindering van belasting geldt van de maand af volgend op de datum van ontvangst van het bericht van stillegging tot de maand volgend op deze van het opnieuw starten van het betrokken toestel.

Indien er vastgesteld wordt dat de motor werkt vóór het geven van het bericht van wederingangstelling, zal er geen vermindering toegestaan worden, hoelang de stillegging ook heeft geduurd.

Voor een voor de eerste maal door de belastingplichtige in werking gestelde belastbare motor is de belasting verschuldigd vanaf de maand volgend op de inwerkingstelling. Deze ingebruikneming dient aan de administratie schriftelijk medegedeeld te worden.

5.1.2. Speciale aanslagprocedure

Maximum kwartiervermogen - voorwaarden

Wanneer de installaties van een vestiging voorzien zijn van meetapparaten voor het maximum kwartiervermogen, waarvan de opnemingen maandelijks door de leverancier van elektrische energie worden gedaan met het oog op het factureren ervan en bijgevolg dat bedrijf belast werd op grond van het bepaalde onder 5.1.1. “gewone aanslagprocedure”, gedurende een periode van tenminste twee jaar, wordt het bedrag der belastingen betreffende de volgende aanslagjaren, op verzoek van de exploitant, vastgesteld op basis van een belastbaar vermogen, bepaald in functie van de variatie van het ene tot het andere jaar, van het rekenkundig gemiddelde der twaalf maandelijkse maximum kwartiervermogens.

Daartoe berekent de administratie de verhouding tussen het vermogen, dat voor het jongste aanslagjaar op grond van het bepaalde onder 5.1.1. “gewone aanslagprocedure”, principieel belastbaar is en het rekenkundig gemiddelde der twaalf maandelijkse maximum kwartiervermogens opgenomen tijdens het werkjaar. Deze verhouding wordt "verhoudingsfactor" genoemd.

Vervolgens wordt het belastbaar vermogen elk jaar berekend door vermenigvuldiging van het rekenkundig gemiddelde der twaalf maximum kwartiervermogens van het jaar met de verhoudingsfactor.

De waarde van de verhoudingsfactor wordt niet gewijzigd zolang het rekenkundig gemiddelde van het maximum kwartiervermogen voor een aanslagjaar in aanmerking te nemen, niet meer dan 20 % verschilt van dit van het refertejaar, d.w.z. van het jaar dat in aanmerking werd genomen voor de berekening van de verhoudingsfactor. Bedraagt het verschil meer dan 20 %, dan telt de administratie de belastbare elementen teneinde een nieuwe verhoudingsfactor te berekenen.

Om aangeslagen te worden via het maximum kwartiervermogen moet de exploitant van de vestiging vóór 31 januari van het aanslagjaar een schriftelijke aanvraag bij de administratie indienen met opgave van de maandelijkse waarden van het maximum kwartiervermogen, welke in zijn installaties werden opgenomen tijdens het werkjaar. Hij moet er zich voorts toe verbinden bij zijn jaarlijkse aangifte de opgave der maandelijkse waarden van het maximum kwartiervermogen van het werkjaar te voegen en de administratie toe te laten te allen tijde de in zijn installatie gedane metingen van het maximum kwartiervermogen, vermeld op de facturen voor levering van elektrische energie, te controleren.

De exploitant van een vestiging die deze wijze van aangifte, controle en aanslag kiest, verbindt zich door zijn keuze voor een tijdvak van vijf jaar.

Behoudens verzet van de exploitant of van het bestuur vóór het verstrijken van het optietijdvak, wordt dit stilzwijgend verlengd voor een nieuw tijdvak van vijf jaar.

5.1.3. Niet belastbare motoren

  • De (reserve)motor die gans het werkjaar niet werd gebruikt. Deze non-activiteit moet blijken uit desbetreffende, om de drie maanden te hernieuwen schriftelijke berichten aan de administratie;
  • De motor gebruikt voor het aandrijven van een voertuig dat onder de verkeersbelasting valt of speciaal van deze belasting is vrijgesteld;
  •  De motor van een draagbaar toestel. Dit zijn de toestellen die bij het gebruik in de hand worden gehouden (vb. boor-,  zaag- en handschuurmachines, slijpschijven, haardrogers, … );
  • De motor die een elektrische generator drijft, voor het gedeelte van zijn vermogen dat overeenstemt met dat nodig voor het drijven van een generator;
  • De motor welke door perslucht wordt aangedreven. Om een dubbele aanslag te voorkomen, worden de door perslucht aangedreven motoren, van de belasting vrijgesteld. Alleen de motor die de compressor aandrijft wordt belast;
  • De motorkracht welke uitsluitend gebruikt wordt voor toestellen tot verluchting en verlichting. Voor verluchting betreft het enkel de toestellen die, voor het goede verloop van bepaalde activiteiten (vb. go-kart circuits in afgesloten ruimtes, …) of productieprocessen (vb. verfspuitcabines, …) onontbeerlijk zijn voor de hygiëne of gezondheid. Een airconditioning, louter tot doel de werkomgeving aangenamer te maken, komt niet in aanmerking voor deze vrijstelling en is bijgevolg belastbaar;
  • De motoren van vaartuigen dienende voor het transport van goederen en/of personen, alsmede deze aan boord van bedoelde vaartuigen gebruikt.

5.2. Benutte bedrijfsoppervlakte

Belastbare grondslag

Benutte bedrijfsoppervlakte: omvat de totale oppervlakte, zowel bebouwd als onbebouwd inclusief de vloeroppervlakte van het bebouwd gedeelte indien het/de gebouw(en) meerdere verdiepingen tel(t)(len) die voor het uitoefenen van de bedrijfsactiviteit worden gebruikt of tot gebruik worden voorbehouden, met uitzondering van het laagste niveau op voorwaarde dat dit reeds verrekend zit in de grondoppervlakte. Omvat de bedrijfsoppervlakte enkel een bebouwd gedeelte dan dient de vloeroppervlakte van het laagste niveau wel meegerekend te worden, tenzij de vestiging enkel een gedeelte van een gebouw omvat waarvan het laagste niveau niet wordt gebruikt of niet tot gebruik wordt voorbehouden.

De gebouwde gedeelten van het goed die gemeenschappelijk door meerdere belastingplichtigen worden gebruikt of tot gebruik worden voorbehouden, worden voor de vaststelling van de benutte bedrijfsoppervlakte evenredig verdeeld over het aantal belastingplichtigen dat op het goed een vestiging gebruikt of tot gebruik voorbehoudt. Voor de ongebouwde gedeelten van het goed die gemeenschappelijk door meerdere belastingplichtigen worden gebruikt of tot gebruik worden voorbehouden, wordt het gedeelte dat per belastingplichtige in aanmerking te nemen is, vastgesteld pro rato van de voor elke belastingplichtige belastbare gebouwde oppervlakte ten opzichte van de totale belastbare gebouwde oppervlakte op het gehele goed.

Indien op hetzelfde goed zowel de woning van een gezin als de vestiging van een zelfstandige of een vennootschap is gelegen, worden de gebouwde en/of ongebouwde gedeelten van het goed waarvan kan worden aangetoond en ondubbelzinnig vaststaat dat ze door hun aard uitsluitend een functie inzake privé-gebruik vervullen voor het gezin, voor de vaststelling van de belasting niet gerekend tot de belastbare oppervlakte die in aanmerking te nemen is voor de zelfstandige of de vennootschap.

Indien op hetzelfde goed zowel de woning van een gezin als de vestiging van een zelfstandige of een vennootschap is gelegen, worden de gebouwde gedeelten van het goed waarvan kan worden aangetoond en ondubbelzinnig vaststaat dat ze door hun aard zowel een functie inzake privé-gebruik vervullen als een functie inzake beroeps- of bedrijfsgebruik vervullen voor de zelfstandige of de vennootschap, voor de vaststelling van de belasting evenredig verdeeld over de belastbare gebouwde oppervlakte die in aanmerking te nemen is voor de zelfstandige of de vennootschap. Voor de ongebouwde gedeelten van het goed waarvan kan worden aangetoond en ondubbelzinnig vaststaat dat ze door hun aard zowel een functie inzake privé-gebruik vervullen als een functie inzake beroeps- of bedrijfsgebruik vervullen voor de zelfstandige of de vennootschap, wordt desgevallend het gedeelte voor de zelfstandige of de vennootschap vastgesteld pro rato van de voor de zelfstandige of de vennootschap belastbare gebouwde oppervlakte ten opzichte van de totale belastbare gebouwde oppervlakte op het gehele goed.

Artikel 6

Verschuldigde belasting

Door elke belastingplichtige is maar één grondslag verschuldigd.

Grondslag 'Motoren of benutte bedrijfsoppervlakte':  is verschuldigd door alle ondernemingen die niet vallen onder de grondslagen 'Bank- en daarmee gelijkgestelde instellingen' of 'Brandstofverdeelapparaten'. In dit geval wordt enkel de grondslag weerhouden die de hoogste belasting oplevert (motorenkracht of benutte bedrijfsoppervlakte).

Grondslag 'Bank- en daarmee gelijkgestelde instellingen' is verschuldigd door ondernemingen die beantwoorden aan de definitie zoals vermeld in artikel 2.3.1.;

Grondslag 'Brandstofverdeelapparaten' is verschuldigd door ondernemingen die beantwoorden aan de definitie zoals vermeld in artikel 2.4.1.;


Grondslag
Wat moet aangegeven worden?
Peildatum/-periode
Wat wordt belast?
Motoren of benutte bedrijfsoppervlakte
Totale motorenkracht & benutte bedrijfsoppervlakte per vestiging
Werkjaar
Grondslag die hoogste belasting oplevert (motorenkracht of benutte bedrijfsoppervlakte) per vestiging
Bank- en daarmee gelijkgestelde instellingen
Aantal loketten & automaten per vestiging
1 januari van het aanslagjaar
Aantal loketten & automaten per vestiging
Brandstofverdeelapparaten
Aantal brandstofslangen per vestiging
1 januari van het aanslagjaar
Aantal brandstofslangen per vestiging


Artikel 7

Opstarten bedrijfsactiviteit

Elke zelfstandige of vennootschap die:

  • voor het eerst de hoedanigheid van belastingplichtige aanneemt;
  • op het grondgebied van de stad Aalst één of meerdere nieuwe/bijkomende vestigingen zal gebruiken of tot gebruik voorbehouden;
  • zijn/haar naam, rechtsvorm, briefwisselings- en/of vestigingsadres(sen) op het grondgebied van de stad Aalst wijzigt of die voor een bepaalde vestiging een wijziging van de belastbare motorenkracht en/of benutte bedrijfsoppervlakte kent

moet binnen de maand, uit eigen beweging, de administratie hiervan schriftelijk in kennis stellen.

Artikel 8

Stopzetting bedrijfsactiviteit

8.1. Indien de hoedanigheid van belastingplichtige volledig en definitief wordt stopgezet en/of indien één of meerdere vestigingen worden gesloten en/of indien de belastbare motorenkracht en/of benutte bedrijfsoppervlakte wijzigt, is het vereist dat de zelfstandige of de vennootschap binnen de maand, uit eigen beweging, de administratie hiervan schriftelijk in kennis stelt met de nodige bewijzen hieromtrent.

8.2. De belasting is deelbaar per maand. In voorkomend geval zal het bedrag van de belasting, in het aanslagjaar dat volgt op het jaar van opstarten of stopzetten van de bedrijfsactiviteit, vermenigvuldigd worden met een breuk waarvan de teller zal bestaan uit het aantal maanden dat er een bedrijfsactiviteit werd uitgeoefend en de noemer 12 is. Een gedeelte van een maand wordt als een volledige maand beschouwd. Een minimumbelasting van 75,00 EUR blijft echter steeds verschuldigd per vestiging per jaar.

8.3. Specifiek voor de grondslag 'Motoren of benutte bedrijfsoppervlakte': Verwijderde motoren en/of vermindering van de benutte bedrijfsoppervlakte, kunnen slechts in aanmerking komen voor een belastingvermindering, na voorafgaande schriftelijke melding overeenkomstig de bepalingen vermeld in artikel 8.1.

Artikel 9

Aangifteverplichting

Elke belastingplichtige moet uiterlijk op 30 april van het aanslagjaar per vestiging aangifte doen door middel van het formulier dat hem/haar toegezonden wordt door de administratie. Wanneer 30 april valt op een zaterdag, zondag of wettelijke feestdag wordt de termijn verlengd tot de eerstvolgende werkdag.

Elke belastingplichtige doet per vestiging aangifte van:

9.1. Grondslag motoren of benutte bedrijfsoppervlakte

  • de belastbare motorenkracht per vestiging op 1 januari van het aanslagjaar én van de motoren die in de loop van het werkjaar bijkomend werden in gebruik genomen of verwijderd;
  • de benutte bedrijfsoppervlakte per vestiging op 1 januari van het aanslagjaar én van de bijkomende of verminderde benutte bedrijfsoppervlakte in de loop van het werkjaar.

9.2. Grondslag bank- en daarmee gelijkgestelde instellingen

  • het aantal loketten & automaten per vestiging op 1 januari van het aanslagjaar.

9.3. Grondslag brandstofverdeelapparaten

  • het aantal brandstofslangen per vestiging op 1 januari van het aanslagjaar.

Wie geen aangifteformulier ontving, moet het document afhalen of aanvragen bij de administratie. De correct ingevulde, gedag- en genaamtekende aangifte moet binnen de hierboven gestelde termijn worden ingediend bij de administratie.

Artikel 10

Vrijstelling van de aangifteverplichting

10.1. Een belastingplichtige is voor een vestiging vrijgesteld van de in artikel 9 voorgeschreven aangifteplicht, op voorwaarde dat hij/zij voor het vorige aanslagjaar voor deze vestiging werd aangeslagen op basis van een tijdig ingediende aangifte of een voorstel van aangifte dat zo nodig tijdig werd verbeterd of vervolledigd.

Een belastingplichtige kan niettemin verplicht worden om voor een dergelijke vestiging een aangifteformulier in te dienen, indien hem/haar dat uitdrukkelijk wordt gevraagd door de administratie.

10.2. Voor de vestiging waarvoor een vrijstelling van de aangifteplicht geldt, wordt aan de belastingplichtige een voorstel van aangifte ter beschikking gesteld. Het voorstel van aangifte wordt uitgereikt door de administratie en vermeldt de gegevens waarover de administratie beschikt.

10.3. Indien op het voorstel van aangifte onjuistheden of onvolledigheden zijn vermeld of indien de voorgedrukte gegevens niet overeenstemmen met de belastbare toestand tijdens het werkjaar (grondslag motoren of benutte bedrijfsoppervlakte)/1 januari van het aanslagjaar (grondslag bank- en daarmee gelijkgestelde instellingen of brandstofverdeelapparaten), moet de belastingplichtige uiterlijk tegen de in artikel 9 gestelde termijn het voorstel van aangifte gedag- en genaamtekend indienen bij de administratie met een duidelijke en volledige vermelding en opgave op het voorstel van aangifte van de correcte gegevens en/of alle verbeteringen of vervolledigingen. Het is de belastingplichtige die dient te bewijzen dat hij/zij het (verbeterd of vervolledigd) voorstel van aangifte tijdig indiende. Indien het voorstel van aangifte evenwel geen onjuistheden of onvolledigheden bevat en alle voorgedrukte gegevens stroken met de belastbare toestand,  moet de belastingplichtige het voorstel van aangifte niet indienen bij de administratie.

10.4. Het voorstel van aangifte, dat zo nodig wordt verbeterd of vervolledigd binnen de in artikel 9 gestelde termijn, heeft dezelfde waarde als een tijdig ingediende aangifte. Indien de belastingplichtige evenwel de in punt 10.3. voorziene verplichting niet tijdig naleeft en/of onjuiste en/of onvolledige gegevens vermeldt en/of foutieve verbeteringen aanbrengt op het voorstel van aangifte, wordt het voorstel van aangifte gelijkgesteld met een gebrek aan aangifte binnen de in artikel 9 gestelde termijn en/of met een onjuiste aangifte en zijn de bepalingen van artikel 11 van toepassing.

Artikel 11

Ambtshalve aanslag

11.1. Bij gebrek aan aangifte binnen de in dit reglement vastgestelde termijn of bij onvolledige, onjuiste of onnauwkeurige aangifte wordt de belastingplichtige ambtshalve belast volgens de gegevens waarover de administratie beschikt, onverminderd het recht van bezwaar en beroep.

11.2. Vooraleer over te gaan tot de ambtshalve vaststelling van de belasting, betekent het college van burgemeester en schepenen aan de belastingplichtige, per aangetekend schrijven, de motieven om gebruik te maken van deze procedure, de elementen waarop de aanslag is gebaseerd evenals de wijze van bepaling van deze elementen en het bedrag van de belasting.

11.3. De belastingplichtige beschikt over een termijn van 30 kalenderdagen te rekenen van de derde werkdag die volgt op de verzending van de betekening om zijn opmerkingen schriftelijk voor te dragen.

11.4. Een ambtshalve ingekohierde belasting wordt vermeerderd met volgende belastingverhoging, met dien verstande dat de belastingverhoging nooit meer dan 200 % van de basisbelasting mag bedragen:

overtredingen

belastingverhoging

minimum

eerste

20 %

50,00 EUR

tweede

50 %

125,00 EUR

Vanaf de derde

100 %

250,00 EUR

 

11.5. Bij de bepaling van het toe te passen percentage van de belastingverhogingen worden de vorige overtredingen inzake aangifte in aanmerking genomen die werden vastgesteld voor de laatste 4 aanslagjaren die het aanslagjaar voorafgaan waarvoor de nieuwe overtreding werd vastgesteld.

11.6. Het bedrag van de belastingverhoging wordt eveneens ingekohierd.

11.7. Als een belasting ambtshalve is gevestigd, moet de belastingplichtige het bewijs leveren van de juistheid van de door hem ingeroepen elementen.

Artikel 12

Administratieve geldboete

Voor volgende overtredingen wordt een administratieve geldboete opgelegd:

  • weigeren mee te werken aan een fiscale controle: 125,00 EUR;
  • weigeren om boeken of bescheiden voor te leggen: 125,00 EUR;
  • het niet naleven van de aangifteverplichting bij stopzetting van de bedrijfsactiviteit noch bij de administratie, noch bij de Kruispuntbank van ondernemingen (KBO): 125,00 EUR.

De boete wordt gevestigd en ingevorderd volgens dezelfde regels als deze die gelden inzake de kohierbelastingen. Deze regeling geldt ook voor derden, niet-belastingplichtigen.

Als een overtreding met een belastingverhoging wordt gestraft kan geen extra administratieve boete opgelegd worden.

Artikel 13

Vrijstellingen

13.1. Nieuwe zelfstandigen of vennootschappen die zich op het grondgebied van de stad Aalst komen vestigen worden gedurende een periode van 5 jaar vrijgesteld van de belasting.

Van deze vrijstelling kunnen niet genieten:

  • zelfstandigen of vennootschappen die zich binnen het grondgebied van de stad Aalst verplaatsen;
  • zelfstandigen of vennootschappen opgericht door wijziging, overname, samenvoeging of splitsing, juridisch of op een andere wijze, van bestaande zelfstandigen of vennootschappen op het grondgebied van de stad Aalst.

13.2. Ondernemingen die vallen onder de belasting op nachtwinkels en private bureaus voor telecommunicatie.

13.3. Ondernemingen die vallen onder de belasting op wedkantoren.

Artikel 14

Wijze van invorderen

De belasting wordt ingevorderd bij wege van een kohier dat vastgesteld en uitvoerbaar verklaard wordt door het college van burgemeester en schepenen.

Artikel 15

Bezwaren

15.1. De belastingschuldige of zijn vertegenwoordiger kan bezwaar indienen tegen de belastingaanslag, de belastingverhoging of de administratieve geldboete bij het college van burgemeester en schepenen, die handelt als administratieve overheid. De belastingschuldige of zijn vertegenwoordiger die wenst gehoord te worden moet zulks uitdrukkelijk vragen in het bezwaarschrift.

15.2. Het bezwaar moet schriftelijk worden ingediend, ondertekend en gemotiveerd zijn.

15.3. Deze indiening moet, op straffe van verval, gebeuren binnen een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de derde werkdag volgend op de datum van verzending van het aanslagbiljet of vanaf de kennisgeving van de aanslag.

15.4. Het bezwaar kan via één van de volgende kanalen worden ingediend:

  • per brief: College van burgemeester en schepenen, Werf 9, 9300 Aalst;
  • e-mail: stadsbelastingen@aalst.be;
  • digitaal: via het digitaal loket van de stad Aalst (indien beschikbaar).